Stappen:
- uses: actions/checkout@v1
- uses: azure/appconfiguration-sync@v1
with:
configurationFile: 'config/appsettings.dev.json'
format: 'json'
connectionString: ${{}}
separator: ':'
prefix: ''
- uses: azure/appconfiguration-sync@v1
with:
configurationFile: 'config/secretreferences.dev.json'
format: 'json'
connectionString: $<<secrets.app_configuration_connection>>
separator: ':'
prefix: ''
contentType: 'application/vnd.microsoft.appconfig.keyvaultref+json;charset=utf-8'
Door onze pipeline tegelijkertijd met de uitrol van onze applicatie te draaien, zorgen we ervoor dat iedere nieuwe versie van onze applicatie bij de laatste configuratie kan.
Configuratie gebruiken in de applicatie
We hebben er nu voor gezorgd dat de configuratie in de Azure App Configuration wordt aangepast wanneer de GitHub Action gedraaid heeft. Deze configuratie gaan we inlezen en gebruiken in de applicatie.
Om in onze code verbinding te maken met de App Configuration gebruiken we de ‘Connection string’. Die kan verkregen worden door in het Azure Portal te navigeren naar de App Configuration resource en vervolgens te kiezen voor ‘Access keys’.
Deze connection string slaan we vervolgens op in de settings van onze applicatie (lokaal in de user secrets Safe storage of app secrets in development in ASP.NET Core | Microsoft Learn), in Azure kan gebruik gemaakt worden van bijvoorbeeld de ‘application settings’ of ‘environment variabelen’.
In onze applicatie dienen we te refereren naar de NuGet-package ‘Microsoft.Azure.AppConfiguration.AspNetCore’. In de program.cs kunnen de configuratiewaarden worden uitgelezen aan de hand van de volgende code: